Marie Fieijra-de Vries en Abraham Fieijra in 1906.

Mevasseret Zion, oktober 2016.
Dit is een verhaal over mijn Bossche familiebanden, zowel van mijn vaderskant als moederskant. Het is een gereconstrueerd familieverhaal over ooms en tantes, neven en nichten en vier grootouders. Ik heb ze nooit gekend omdat ze allemaal tijdens de Tweede Wereldoorlog werden vermoord. De meesten zijn na deportatie uit Nederland vergast en verbrand in de Nazi-vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor in Polen.
Enkele jaren later ben ik in 1947 in Amsterdam geboren. De eerstgeborene van een Joodse vluchteling uit Duitsland Ernst Rosenthal en een Joods-Nederlandse pianolerares Jenny Fieijra. Beiden hebben al hun naaste familieleden verloren.
Mijn ouders zijn een jaar na de bevrijding, in mei 1946 getrouwd. Een jaar later kregen ze een zoon: Eddo Abram. Abram was de voornaam van mijn grootvader Abram Fieijra. Hij heeft jarenlang gewerkt bij de Bossche sigarenfabriek Gourmy & Baar, en was actief in de Bossche Joodse gemeenschap; onder meer als lid van het vooroorlogse Joodse kerkbestuur in de Brabantse hoofdstad.
In 1918 waren mijn grootouders van moederskant verhuisd van Amsterdam naar Den Bosch. Ze hadden een dochtertje van 5, Jenny Fieijra. In 1926 werd haar broertje geboren: Bertie (Albert Davy) Fieijra.
Net als zijn ouders zou ook Bertie de Joodse holocaust, die tijdens de tweede wereldoorlog in Europa plaatsvond, niet overleven. Bertie heeft enkele schoolschriften nagelaten, een postzegelverzameling, een opmerkelijk gedicht en een dagboek. Daarover later meer.
Mijn moeder verhaalde over haar jeugdjaren in Den Bosch doorgaans met gemengde gevoelens. Enerzijds heeft ze een goede tijd gehad en vrienden gemaakt voor het leven, vooral in de Joodse gemeenschap. Haar boezemvriendin was Anneke Spiero, een dochter van de bekende Bossche musicus Simon Spiero. Een charismatische kleine man herkenbaar aan zijn grote snor.
Maar Jenny Fieijra met haar opvallende zwarte haren heeft zich in die Brabantse periode ook gediscrimineerd gevoeld, omdat menige vereniging en velerlei activiteiten destijds uitsluitend toegankelijk waren voor katholieken.

2.
Zoals de meesten van mijn naoorlogse Joodse leeftijdgenoten behoor ik tot de eerste lichting babyboomers. We hebben onze jong gestorven oma’s en opa’s nooit gekend en we zijn zelf nooit kleinkinderen geweest. Sterker nog de woorden opa en oma werden nooit bij ons in de familie gebruikt. We spraken over: de vader en moeder van mijn moeder, en de moeder en vader van mijn vader.
Dertien jaar geleden werd ik voor het eerst zelf grootvader, een opa. Als ik nu met mijn kleinkinderen speel en die naar mij opa roepen dan kijk ik nog altijd elke keer opnieuw een beetje verlegen en verbaasd op. Een ontroerende vreugde maakt zich dan van mij meester, en ik krijg ook telkens weer van die koude rillingen. Ik denk aan mijn eigen opa Abram Fieijra, die ik alleen van oude zwart-wit foto’s heb gekend en die mijn moeder tot aan haar eigen dood in 2009 zo verschrikkelijk heeft gemist.
Als kind spaarde ik van alles en nog wat. Suikerzakjes, sigarenbandjes en vooral postzegels. Na mijn Bar-mitswa (Joodse religieuze meerderjarigheid van 13-jarige jongens) kreeg ik de kleine postzegelverzameling cadeau, die ooit van Bertie Fieijra was geweest. De verzameling bestond uit een volgeplakt schoolschrift met op elke bladzijde de postzegels van een verschillend land. Ik weet nog goed, dat ik schrok toen ik in Bertie’s verzameling voor het eerst in mijn leven Duitse postzegels zag met het portret van Adolf Hitler. De dictator van het duizendjarige rijk, die verantwoordelijk was voor al het kwaads dat mijn familie is overkomen. Ik overwoog om die Hitler-postzegels weg te gooien, maar heb dat uiteindelijk toch maar niet gedaan.
In 1943 probeerde Bertie onder te duiken. Wat daarna precies met hem is gebeurd is onbekend. Uit de archieven van het Internationale Rode Kruis is alleen het eindpunt duidelijk geworden: maart 1944 Auschwitz. Bertie was ergens in Nederland opgepakt en na verblijf in een strafgevangenis, in Westerbork terecht gekomen. In Westerbork kreeg iedereen een enkele reis richting het oosten. Na een rit van drie dagen in afgegrendelde vrachtwagons, en met groot gebrek aan voedsel en drank, was de eindbestemming meestal een nazivernietigingskamp in Sobibor of Auschwitz.
Jenny’s moeder, Marie Fieijra-de Vries is zonder haar man ondergedoken in het oosten van Nederland. Ze werd verraden en is eveneens in maart 1944 via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Abram Fieijra was de enige van zijn gezin, die zich vrijwillig op de dag van zijn oproep in Amsterdam heeft gemeld met bestemming Westerbork. Hij arriveerde op het verzamelpunt niet met zijn echtgenote, maar met een andere Joodse vrouw. Ook daarover later meer. Tenslotte mijn moeder, Jenny Fieijra die in september 1943 is ondergedoken bij een Amsterdams arbeidersgezin, en die als enige van deze familie Fieijra de Duitse bezetting heeft overleefd. Maar vraag niet hoe. Daarover bij een andere gelegenheid meer.

fieijra-02

Jenny Fieijra en Albert Davy Fieijra

3.
Bertie Fieijra zat in zijn laatste levensjaar op een voor Joodse kinderen verplichte Joodse middelbare school in Amsterdam. In de oorlog hield hij een dagboek bij, dat zijn zuster Jenny later heeft gevonden. “het dagboek van Bertie heb ik verbrand, omdat ik niet toesta dat de goede naam van mijn geliefde vader door het slijk wordt gehaald”. Telkens als ik iets meer wilde weten over dat verbrande dagboek dan herhaalde mijn moeder diezelfde woorden over haar geliefde vader en het slijk dat ze niet toestond. Wat mijn moeder daarmee precies bedoelde bleef een raadsel. Als kind klonken haar woorden onheilspellend en ik durfde dan ook verder niets meer te vragen. Haar leven lang weigerde Jenny Fieijra om nader uitleg te geven over die dagboekverbranding, waarvan ze nooit een moment spijt heeft gehad.
Na haar overlijden op 97-jarige leeftijd ben ik onverwacht erachter gekomen, wat de reden is geweest van die radicale vernietiging van het meest persoonlijke familie erfstuk. Een paar jaar geleden ontmoette ik een Joodse Amsterdammer M., die in de oorlog zijn leeftijdgenoot Bertie Fieijra van nabij had meegemaakt. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik te horen dat mijn grootouders samen met Bertie in 1942-43 gedurende een half jaar bij zijn familie in huis hebben gewoond, in de Rivierenbuurt van Amsterdam-Zuid.
In diezelfde buurt ben ik als kind na de oorlog geboren en opgegroeid. Vele malen ben ik met mijn moeder langs dat adres op de Zuider Amstellaan (thans Rooseveltlaan) gefietst. Nimmer heeft ze met een woord gerept over het feit dat haar ouders en broertje Bertie in de oorlog tijdelijk in Amsterdam hebben gewoond. Het moet hun laatste woonadres zijn geweest totdat ze een oproep ontvingen van de Joodse Raad om zich te melden voor vertrek naar Westerbork.
In 1936 waren mijn grootouders samen met Bertie van Den Bosch naar Hilversum verhuisd en ik wist niet anders dan dat ze vanuit Hilversum waren gedeporteerd respectievelijk ondergedoken. Mijn moeder heeft vaak verteld hoe haar ouders voor hun vertrek uit Hilversum aan de linker- en rechterburen een deel van de inboedel in bewaring hadden gegeven. In de tuin werden de spullen over de heg in veiligheid gebracht totdat de Fieijra’s na de oorlog weer huiswaarts zouden keren. Maar het liep anders.
Jenny Fieijra is de enige die de oorlog heeft overleefd. De Hilversumse buren van haar ouders aan de ene kant in de Reestraat hebben alle spullen netjes teruggegeven. De buren aan de andere kant beweerden dat ze uit angst alles hebben weggedaan. Maar Jenny geloofde daar geen woord van.
Het is me thans duidelijk geworden dat Bertie Fieijra en zijn ouders, net als andere Joden in Hilversum in 1942 werden gemaand om de stad te verlaten. De NSB-burgemeester van Hilversum gaf daartoe opdracht nog voordat de Duitsers dat besloten. De burgervader wist hoe de wind waaide.
In Amsterdam werd de Joodse bevolking “aangespoord” om elders vertrokken Joodse gezinnen in huis op te nemen, en zo kwam het gezin Fieijra terecht op het “Joodse adres” van mijn gesprekspartner M. in de Rivierenbuurt van Amsterdam. Vlakbij om de hoek had ook Anne Frank met haar familie gewoond, maar die was inmiddels ondergedoken op de Prinsengracht in het centrum van Amsterdam.
M. vertelde dat hij goed met Bertie kon opschieten. Bertie was dol op pianospelen. De Turkse mars van Mozart was 1 van zijn lievelingsstukken. Door het gesprek met die leeftijdgenoot van Bertie kreeg mijn oom van de zwart-wit foto’s voor het eerst een menselijk gezicht. Maar M. vertelde ook over minder vrolijke ervaringen met het gezinnetje van drie dat ongeveer een half jaar bij zijn familie onderdak heeft genoten. Mijn moeder woonde toen elders in de hoofdstad en volgde een verpleegsters opleiding.
Dankzij M. kwam ik te weten, dat de huwelijksrelatie tussen de ouders van Bertie een dieptepunt bereikte in die gespannen oorlogsperiode. Bertie zag hoe de verstandhouding tussen zijn ruziënde ouders met de dag verslechterde. Zijn vader kreeg een relatie met een getrouwde Joodse buurvrouw, die eveneens was gedwongen om met man en kind uit Hilversum te vertrekken en die ook inwoonde op een “Joods adres”.
Bertie nam het voor zijn moeder op en heeft ongetwijfeld in zijn dagboek geschreven over het vreemd gaan van zijn vader en de laaiende ruzies tussen zijn ouders. Voor zover ik weet heeft mijn moeder na de oorlog nimmer met een woord gerept over het vreemd gaan van haar vader. Uit archiefkaarten van de Joodse Raad blijkt dat Abram Fieijra en zijn vriendin zich samen registreerden bij aankomst in Westerbork. Zijn vriendin werd ingeschreven als mevrouw Fieijra. In de nalatenschap van mijn moeder vond ik briefkaarten, die ze samen ter geruststelling vanuit Westerbork hadden gestuurd naar de bezorgde Jenny.
Na de oorlog heeft mijn moeder aan mijn zuster en mij verteld dat ze het oorlogsdagboek van haar 13 jaar jongere broertje heeft verbrand, omdat ze niet tolereert dat de goede naam van haar geliefde vader na zijn dood door het slijk wordt gehaald. Dankzij het gesprek met M. is duidelijk geworden welk geheim achter die dagboekverbranding heeft gezeten.
Een laatste opmerking over Bertie Fieijra. Mijn vermoorde oom Bertie heeft ook nog een gedicht nagelaten, dat gelukkig de censuur van mijn moeder heeft doorstaan. Een gedicht, gedateerd “Amsterdam 11 februari 1943”, van een 16-jarige jongen die optimistisch probeert te zijn en tegelijkertijd het ergste vreest.

Het einde is nabij!
Eindeloos gelijkt de nacht, die ons beklemt,
die ons verstikt en onze blijheid stremt.
Maar reeds begint in het oosten het licht te dagen,
dat de bange duisternis hier weg zal vagen.
Reeds zien wij de vrijheid tegemoet,
maar ach, nog ver verwijderd schijnt haar rosse gloed.
Nog steeds heerst hier de mof met bruut geweld,
nog steeds worden hier onschuldige gijzelaars geveld.
Nog steeds moeten wij zijn leugens slikken,
maar heel spoedig zal hij er zelf in stikken!
Steeds sneller rukken onze machtige bevrijders op,
steeds feller zitten zij de nazi’s op hun kop.
Maar ach, misschien helaas kan ons hun hulp niet meer baten,
want nog steeds heersen hier de moffrikaanse onverlaten.
Nog steeds durven die bij ons de deuren in te trappen,
nog steeds ontzien die zich niet onze bezittingen te gappen.
Maar, weet nu, thans zijn ook hun dagen geteld,
de langste tijd heeft het geduurd, dat wij door hen worden gekweld.
Steeds sneller rukken onze bondgenoten de Russen op,
steeds feller slaan ze onze verdrukkers op de kop.
Het licht der ons onthouden vrijheid breekt onweerstaanbaar baan,
maar ach, misschien helaas hebben wij daar niet veel meer aan.
Want nog steeds zijn wij niet veilig in ons eigen huis,
nog steeds tiert hier het groen en zwart gespuis.
Nog steeds worden wij door hen verdrukt,
maar weet, dat de langste tijd gingen wij onder hun tyrannie gebukt.
Reeds duidelijker zien wij de vurig verlangde vrijheid tegemoet,
steeds bundiger stuwt ons hart daardoor ons ontstuimig bloed.
En, al zullen wij het einde niet beleven,
één troost hebben wij, het nazi-geboefte zal de oorlog ook niet overleven.
Op steeds meer fronten zullen zij hun bloed moeten plengen,
en in de hel zullen hun zielen verder zengen.
Maar nog steeds vervult ons de hoop dit alles mee te maken,
en, al zal nog menig onzer de doodskreet moeten slaken,
houd moet mijn lotgenoten, het einde is nabij.
Het duurt niet lang meer, en dan zijn wij vrij.

Amsterdam 11 februari 1943

Afbeeldingen Eddo Rosenthal