Door Beatrice de Graaf, uit NRC van 6 november 2021

De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog vervaagt. Hoe moet het dan met de Holocaust als moreel fundament, vraagt Beatrice de Graaf zich af.

Het is eenvoudiger om Hugo de Jonge ‘nazi’ te noemen dan aan te tonen dat echte (neo-)nazi’s misdrijven hebben begaan. In mijn vorige column had ik het over de lichamelijke integriteit, ons ‘heilige lichaam’, als moreel ijkpunt in de verhitte debatten van onze tijd. Vandaag wil ik daarop doorgaan. Want één van de redenen dat we ons eigen stoffelijke omhulsel tegenwoordig zoveel waarde toekennen, heeft te maken met het feit dat andere morele ijkpunten aan gewicht hebben verloren.

Zo’n centraal referentiepunt voor de moderne, open democratieën van het Westen vormen de shoah en de misdrijven tegen de menselijkheid van het Derde Rijk. Maar dat referentiepunt is na 70 jaar zijn scherpte aan het verliezen. Met het verdwijnen van de communicatieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, en de toenemende vervaging van die geschiedenis, neemt de urgentie van het ‘nazi’-verwijt af. Sterker nog, zoals Daniele Caramani en Luca Manucci in 2019 laten zien zijn er politieke partijen en landen die bewust de mythe van het onschuldige slachtoffer (van de nazi’s) aanwakkeren, en daarmee de blokkades voor de opkomst van rechts-populistische partijen verwijderen. Zij zien dat in Oostenrijk, Italië en Frankrijk bijvoorbeeld gebeuren. Terecht wijzen zij erop dat het niet alleen sociaal-economische factoren zijn die de opkomst van volksmenners en hun vehikels verklaren, maar dat de staat van het collectieve geheugen van een land er ook toe doet. Zo neemt niet alleen het taboe op het doen van fascistische uitspraken af, maar ook het gemak waarmee de analogie met het Derde Rijk voor het eigen politieke of publicistische karretje wordt gespanned, zoals in de coronaprotesten.

Vluchtpunt voor mensenrechten
Het wordt nog interessanter als we bedenken dat ook in wetenschappelijke kringen kritiek wordt geuit op de unieke plaats van de Holocaust als moreel fundament voor in het bijzonder de Duitse democratie. De historicus A. Dirk Moses spreekt zelfs van een ‘Duitse catechismus’, een bijzondere verantwoordelijkheid van Duitsland en de Duitsers om te allen tijde de schuld aan de Holocaust te erkennen en als land en samenleving antisemitisme te bestrijden. Volgens hem is het tijd om die catechismus te herzien. De focus op genocide als vluchtpunt voor mensenrechten en democratie doet immers geen recht aan het koloniale geweld dat er ruim voor het Derde Rijk door het Duitse Rijk bijvoorbeeld al in Afrika werd gepleegd. Wat moeten migranten met zo’n eenzijdige focus op de Tweede Wereldoorlog, wanneer in diverse Afrikaanse landen, Indochina en elders op grote schaal eveneens vervolgingen, plunderingen en systematische slachtingen hebben plaatsgevonden?
Zijn artikel en boek (Problems of genocide, 2021) brachten een heuse nieuwe Historikerstreit in Duitsland en daarbuiten teweeg. Want waarom wordt genocide als ‘crime of crimes’ gezien, en dient het als legitimatie voor militair ingrijpen, terwijl andere vormen van politieke vervolging (bijvoorbeeld in Syrië) die status niet toegekend krijgen? En hoe zit het met de slachtoffers van de koloniale en imperialistische oorlogen, die ten prooi vielen aan de zucht naar ‘permanente veiligheid’ van westerse landen (aldus Dirk Moses)?
We zien inderdaad ook in Nederland pogingen om genocide ‘inclusiever’ te maken. NIOD-directeur Martijn Eickhoff sprak onlangs over de noodzaak genocide als een ‘traveling concept’ breder toe te passen, en bijvoorbeeld ook naar de vernietiging van cultureel erfgoed in Nederlands-Indië te kijken.

Fascinerende roman
Die discussie is even noodzakelijk als onvermijdelijk. Maar wat betekent dat dan voor het morele ijkpunt, de beschavingsmissie in moderne democratieën? Dirk Moses’ voorstel om de zucht naar totalitaire of ‘permanente veiligheid’ als nieuw referentiepunt te nemen is vrees ik te ‘hoog over’. Want lastig juridisch in te kaderen, en publicitair niet herkenbaar genoeg als misdrijf (het verlangen naar veiligheid klinkt immers niet crimineel). Bovendien komen er zo meer slachtoffergroepen bij, terwijl de daders steeds lastiger aan te klagen zijn, omdat de koppeling tussen impact en oogmerk steeds losser wordt.
Als je het in de wetenschap niet meer weet, kun je altijd nog in de literatuur terecht. In de fascinerende roman Die Verteidigung van Fridolin Schley wordt de latere bondspresident Richard von Weizsäcker opgevoerd die als jonge rechtenstudent zijn vader Ernst bijstond. Die was vanaf 1938 tot 1945 een hoge diplomaat van het Derde Rijk en stond in Neurenberg terecht voor onder meer misdrijven tegen de menselijkheid. In de roman ontdekt de jonge Richard dat die misdrijven juridisch enorm glibberig zijn. Met een slimme verdediging kun je je eraan onttrekken. Maar later, in het echt, wordt de oude Richard bondspresident van West-Duitsland. In 1985 houdt hij een opzienbarende rede waarin hij voor het eerst in Duitsland over 8 mei 1945 spreekt als een bevrijding (en niet als een nederlaag).
Maar veel baanbrekender was nog dat hij meedogenloos benoemde wat de misdaden van het Derde Rijk waren. Misschien is dat wel het echte ijkpunt: niet wijzen naar de anderen, gemakzuchtige analogieën trekken en jezelf meteen als slachtoffer zien, maar messcherp benoemen wat de echte misdrijven zijn, te beginnen in eigen land.

Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen in Utrecht.